Technische Onderwerpen
Het diafragma
Stap je uit een donkere ruimte het volle zonlicht in dan knipper je even met je ogen.
De pupillen van je ogen staan helemaal open in het donker, het duurt eventjes voor ze zich vernauwen tot een klein gaatje.
In feite reageren wij razendsnel op de wisselende lichtomstandigheden. We zijn het ons meestal niet bewust.
Met fotografie heb je voortdurend te maken met de hoeveelheid licht die er is. En vooral met het verschil tussen donkere en lichte delen van het beeld dat we willen vastleggen. Een ander woord voor dat verschil is het contrast.
Bij ons oog regelen wij de lichttoevoer door middel van de pupil, een gaatje dat groter en kleiner kan worden.
Een fototoestel is zo gebouwd dat er twee mogelijkheden zijn om de lichttoevoer te regelen: het diafragma en de sluitertijd.
Om een foto goed te belichten is er nog een derde bepalende factor: de filmgevoeligheid.
Het diafragma is eigenlijk ook een gaatje dat groter en kleiner kan worden gemaakt. Het is opgebouwd uit lamellen die over elkaar schuiven.
Bij de meeste oudere camera's kun je dat zien als je in de lens kijkt, en je aan de diafragma-instelling draait.
Bij sommige digitale spiegel refex camera's zit er naast het objectief een knopje waarmee je de scherpte diepte kunt 'zien'.
Je kunt het diafragma in bepaalde standen zetten, want de ring 'klikt' als je er aan draait.
Moderne camera's hebben vaak tiptoetsen of draai wieltjes en een display. Dit zijn prachtige en handige voorzieningen.
Bij elke stand hoort een cijfer waarmee de grootte van de opening wordt aangeduid. Wanneer je die cijfers achter elkaar zet heb je de diafragma-reeks.
Die loopt als volgt, het eerste cijfer is afhankelijk van de grootste opening van de lens:
Leer dit rijtje uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display.
Niet al deze cijfers zal je op je lens (of in je display) tegenkomen en soms staan er tussenwaarden aangegeven, bv 3.5. Dat is mooi, maar niet zo belangrijk. Wel belangrijk is:
1 - Dat je weet dat deze cijfers logaritmisch zijn, omdat ze afgeleid zijn van de oppervlakte van een cirkel.
2 - Dat je van nu af nooit meer vergeet dat die oppervlakte telkens gehalveerd wordt wanneer je een kleinere opening kiest. Daardoor wordt de hoeveelheid licht die wordt doorgelaten met de helft verminderd. Kies je een grotere opening, dan wordt de hoeveelheid licht die naar binnen valt verdubbeld.
3 - Een laag diafragma-getal is een grote diafragma-opening; een hoog getal is een kleine opening.
De sluitertijd
Zit het diafragma bij de meeste camera's in de lens gebouwd, de sluiter bevindt zich in de body. Je kunt hem zien als je de lens er af haalt, of wanneer er geen film in de camera zit kun je de achterwand open doen. Bij de mechanische camera's span je een veer wanneer je transporteert, druk je op de ontspanknop dan bewegen er razendsnel twee 'gordijnen' van links naar rechts of van boven naar beneden. Tussen die twee gordijnen (of lamellen als het een metalen sluiter betreft) is een spleet opengelaten, waardoor het licht op de film valt. De film bevindt zich direct achter de sluiter.De tijdsduur waarmee het licht wordt binnengelaten is variabel. Dat kan heel kort zijn, bv 1/1000 seconde, maar het kan ook lang zijn bv ½ seconde of 1 seconde. Die tijdsduur noemen we de sluitertijd. Het geeft de tijd aan dat de sluiter open staat. Zetten we de verschillende tijden achter elkaar, dan hebben we de sluitertijden-reeks. Die ziet er zo uit:
sluitertijden-reeks:
8s - 4s - 2s - 1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125 - 1/250 - 1/500 - 1/1000 - 1/2000 - 1/4000
Leer deze reeks uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display.
Modernere camera's met elektronische sluitertijden geven ook tussenwaarden aan, bv 1/90. Dat is ook mooi, maar niet zo belangrijk.
Wat je moet onthouden is dit:
1 - Deze cijferreeks is recht evenredig, omdat zij is afgeleid van de tijdsduur, die telkens gehalveerd of verdubbeld wordt.
2 - Kies je een langere sluitertijd, dan wordt de tijd dus verdubbeld en kan er twee keer zo veel licht naar binnen. Neem je een kortere sluitertijd, dan wordt de tijd gehalveerd en wordt er dus twee keer zo weinig licht doorgelaten
Voor de visuele versie van dit verhaal kun je hier nog ´ns kijken
Enkele termen
Een stopDe sprong van een sluitertijd naar een hogere of lagere tijd wordt een 'stop' genoemd. Dat geld ook voor het diafragma: de sprong van de ene diafragma-opening naar de volgende of de vorige is ook een stop. De stop is de eenheid waarmee we in de fotografie werken. Een stop verder open betekent van bv f 8 naar f 5.6. Die f is de aanduiding voor diafragma. Een stop korter betekent bijvoorbeeld van 1/30 naar 1/60. De tijd wordt gehalveerd. Soms wordt voor tijdsaanduiding de letter t gebruikt; dus: t 1/30. Een stop betekent altijd een verdubbeling of halvering. Van tijd of van licht.
Belichten
De film die in onze camera zit moet worden belicht. Dat gebeurt dus door een combinatie van sluitertijd en diafragma. Die combinatie is afhankelijk van de hoeveelheid licht die ergens is, van het soort film dat we gebruiken (hoog gevoelig of laag gevoelig), en van de keuze die we maken uit de mogelijke combinaties. Doen we iets fout, bv door teveel licht op de film te laten vallen, dan wordt de film overbelicht. Wanneer er te weinig licht op de film terecht komt heet dat onderbelicht.
Licht meten
Licht meten gebeurt met behulp van een belichtingsmeter. Die zit bij de meeste camera's ingebouwd. De belichtingsmeter, en dus de camera, moet eerst worden ingesteld op de juiste filmgevoeligheid. Anders weet de meter niet hoe hij de film moet belichten. Veel moderne camera's stellen de filmgevoeligheid automatisch in door middel van de DX sensoren in de camera, die een blokpatroon op de filmcassette 'lezen'. Soms kan je dit met de hand veranderen.
De filmgevoeligheid wordt aangeduid met een ISO (vroeger: ASA of DIN) getal. Laag gevoelig is bv 50 ISO, dat noemen we een langzame film. Hoog gevoelig is bv 800 ISO, dat noemen we een snelle film. In zwart-wit fotografie wordt het meest gebruik gemaakt van 100 ISO of 400 ISO . In kleur komen we ook 200 ISO veel tegen. Bij dia-film zijn de gangbare films meestal wat minder gevoelig: 50 en 100 ISO.
Licht meten doe je in principe altijd op je onderwerp. Dat is dus het belangrijkste deel binnen het beeld. Is alles in het beeld even belangrijk, dan is het zaak er voor te zorgen dat het verschil tussen het lichtste deel en het donkerste deel niet zo groot is, dat het niet meer op je negatief terecht komt. Die beperking van het materiaal waar je mee werkt heet de contrast-omvang.
Het is zaak het verschil te meten tussen het lichtste en donkerste deel. Als regel kun je aan houden dat het verschil niet groter mag zijn dan 5 stops.
Let altijd goed op ramen, lampen of luchten, kortom 'lichte' delen binnen het beeld die de totale meting sterk beïnvloeden. De belichtingsmeter meet het hele beeld en kan niet weten wat het onderwerp van de foto is. Door die lichte delen geeft de meter aan dat het lichter is dan misschien gewenst. Hij zegt als het ware: het is hier zo licht, het diafragma moet kleiner, de sluitertijd moet kort, anders raakt de film overbelicht. Meet daarom altijd als het kan het onderwerp. Een goede manier is meestal even de straat of de stoep waar je op staat te meten, zodat bv de lucht buiten schot blijft.
(De meest accurate manier is om een grijskaart te meten.)
Beweging
De sluitertijd bepaalt niet alleen de duur van de belichting, maar heeft ook een belangrijke invloed op het beeld.
Als je iets met een snelle sluitertijd fotografeert staat alles in beeld stil. Ook een snelrijdende race-auto. (Die er dan uitziet of hij geparkeerd staat.)
snelle sluitertijd: alles in beeld staat stil langzame sluitertijd: alles in beeld beweegt
Als je iets met een langzame tijd fotografeert, moet je om te beginnen oppassen dat je je camera stil houdt. En iets of iemand die beweegt, komt ook bewogen op de foto.
Vignettering
Vignettering of lichtafval is het afnemen van de helderheid in de hoeken van een afbeelding of foto, ten opzichte van het midden.
Bewust:
Soms is het een bewust effect van de fotograaf om de aandacht naar het midden van het beeld te trekken. Het kan bereikt worden door 'Dianagrafie'.
Mechanisch
Een te lange of te nauwe zonnekap die wel voor de normale beeldhoek voldoet, maar op een groothoekobjectief lichtafval veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor een te klein filter op de lens.
Een objectief is uit meerdere lenzen opgebouwd en wordt in een buis of tubus samengebouwd. Wanneer de tubus te lang is, vooral bij groothoekobjectieven, zullen de schuin invallende lichtstralen de tubuswand raken en lichtafval veroorzaken.
Lichtafval zou ook kunnen ontstaan bij het gebruik van een centraalsluiter in het objectief. Een dergelijke sluiter begint vanuit het midden open te gaan tot zijn grootste opening en sluit dan weer vanaf de rand met een steeds kleiner wordende opening naar het midden toe.
Dus gedurende de tijd dat de sluiter niet helemaal open is, zou vignettering kunnen optreden.
Voorwaarde is dat er met een snelle sluitertijd wordt gewerkt en de sluiter zich achter de verwisselbare lens bevindt.
Remedie, met een kleiner diafragma en dientengevolge langere sluitertijden werken.
Wanneer de sluiter zich vlak bij het diafragma bevindt, zal het effect minimaal zijn, omdat de sluiter dan als diafragma werkt.
Door een te grote beelduitsnede te nemen uit het ronde beeld wat het objectief geeft. Elk objectief zal vanuit het beeldcentrum naar de randen toe in lichtsterkte afnemen. Verkeerde zuinigheid geeft in dit geval lichtafval.
Objectieven ontwikkeld voor niet full-frame digitale beeldsensoren, geven op een analoge kleinbeeldcamera beelden met een duidelijke lichtafval. Andersom is geen vignettering te verwachten, doordat de uitsnede van het beeld voldoende klein is.